Historie ‘Kerkje op de heuvel’ te Heelsum
In een uittreksel uit een Missaal dat eertijds op kasteel Doorwerth bewaard werd valt het volgende op te maken: “A.D. 1517 lacht joncker Frederick van Voorst, heer te Doorwerth, hier tot Heelsum van dat koer den yrsten steen des Dinxdaechs voor Sinte Geertruiden dach, der jofferen rein etc.” en “A.D. 1519. Daermit sloech Mr. Willem van Kerckhof, pastoor tot Heelsum, hyer boven dat hoochaltaar den eersten ley”.
Hieruit blijkt, dat in 1517 de eerste steenlegging van de kerk te Heelsum heeft plaats gevonden en dat pas twee jaar later met de dakbedekking werd begonnen.
In eerste instantie bestond het Kerkje uit een eenvoudige toren aan de westzijde, waaraan het schip van de kerk werd gebouwd, onversmald overgaande in het koor. De ingang van het Kerkje was in de toren. Kerk en toren zijn gemetseld van baksteen. Een verhoogd dak verlevendigt de noklijn van het Kerkje.
Bij een restauratie in 1656 werden enkele steunberen van het koor vernieuwd alsmede de sloten van de kerkdeuren. Ook werd waarschijnlijk een ingang in de zuidmuur gemaakt, terwijl een later dichtgemetselde ingang in de noordmuur, tot de restauratie in 1952, nog in het tweede travee zichtbaar was.
In 1657 werden de glazen van de kerk, die toen reeds jaren stuk waren hersteld en in 1658 werd de nu nog in gebruik zijnde preekstoel, die afkomstig was van de Lutherse gemeente te Arnhem, in de kerk geplaatst.
In 1678 kreeg de toren een enigszins andere gedaante. Behalve dat boven de toreningang in de tweede geleding een groot venster werd dichtgemetseld, is de toren met een derde geleding verhoogd, waarin aan drie zijden galmgaten gemaakt werden.
Het ledental van Heelsum breidde zich in de loop der jaren aanmerkelijk uit. Dit was aanleiding voor de toenmalige eigenaresse van de heerlijkheid Doorwerth, de douairière Baron van Brakell, het Kerkje te vergroten. Zodoende werd in 1859 een dwarspand in zuidelijke richting gebouwd met een ingang aan de zuidzijde. Tevens werden de muren van gietijzeren ramen voorzien, terwijl in de oostzijde van het koor een ingang werd gemaakt t.b.v. een daarin gecreëerde kerkenraadskamer. Het verlaagde plafond van deze kerkenraadskamer diende tevens als galerij, waarop banken werden geplaatst die dienden voor het bijwonen van de godsdienstoefening.
Intussen was buiten aan de zuidzijde van het koor, tussen de steunberen van het 1e travee, het grafmonument geplaatst van J.A.P. Baron van Brakell, Heer van Doorwerth, overleden in 1853, en diens vrouw J.H.G. van Schuylenburch, overleden in 1878. In 1862 werd de kerk verrijkt met een kerkorgel, gebouwd door de firma F.S. Naber, orgelbouwer te Deventer, dat echter in 1944 door de oorlogshandelingen van de Tweede Wereldoorlog werd verwoest.
In één der jaren na 1920 was het kruis van de toren scheef gewaaid. Bij nader onderzoek bleek, dat de koningsspil van de torenkap, waaraan het kruis is vastgemaakt, vergaan was. Het smeedijzeren kruis was dermate beschadigd dat het duchtig onder handen moest worden genomen, waarna bal en windvaan, een steigerend paard (en geen haan), opnieuw werden verguld. Bij dit herstellingswerk deed zich een verrassing voor. Er was vroeger al eens iets geschreven over het “mannetje op de kerk”, maar het was niet bekend wat dit eigenlijk beduidde. Bij beklimming van het restauratiesteiger werd dit mysterieuze “mannetje” gevonden. Aan het torendak was een soort uitbouwtje gemaakt, met zwaar lood bekleed en daar bovenop zat de figuur, uit zwaar plaatlood gezaagd. Hij was vergezeld van twee uit lood gegoten schaapjes, één stond naast hem en de ander op het voorvlak. Het was te zien, dat elk der schaapjes een partner had gehad. Op het voorvlak bevonden zich de initialen “W D” en het jaartal 1678, waarmee wel als zeker mag worden aangenomen, dat het “mannetje” met zijn vier schaapjes in 1678 op zijn verheven zitplaats werd gebracht. De twee schaapjes die verloren zijn gegaan zijn toen door nieuwe vervangen. Ook op een loden plaat, doch juist onder het kruis, stond nog vermeld: “Gerret. Dercksen. Vos. 1678”. Door het tot tweemaal toe vinden van het jaartal 1678 mag worden verondersteld, dat in dat jaar de toren is opgetrokken, of verbouwd zoals hiervoor is beschreven.
In 1944 is de kerk, en met name het dak, ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd, met alle gevolgen van dien. Hierdoor was het niet mogelijk zonder hoge kosten één en ander te herstellen. Als eerste fase werden in 1949 de daken van schip en koor vernieuwd.
Toen in 1951 de kerk in handen kwam van de Hervormde Gemeente Doorwerth-Heelsum, voor een symbolisch bedrag van ƒ1,00 betaald aan de vorige eigenaresse stichting Hendrick de Keyser, uit Amsterdam, werd deze geheel gerestaureerd onder leiding van het architectenbureau Gerretsen en Cramer te Arnhem. Er werd een gewelfde dakconstructie toegepast waarbij het oorspronkelijke gestukadoorde plafond, dat zich in het oude koorgedeelte bevond, verviel. Hierbij werd de kerkenraadskamer verplaatst van de koorzijde naar de torenzijde. De ronde raampjes uit de koorsluiting werden verwijderd en in de aldaar gedichte vensters, oud-gotische ramen aangebracht. De andere ramen behielden hun gietijzeren constructie.
De preekstoel, die vóór deze restauratie midden voor het in 1859 gebouwde dwarspand stond, werd, nadat het voetstuk was ingekort, verplaatst naar de N.W.-hoek.
Deze restauratie werd beëindigd in 1952, en een jaar later werd het nieuwe pneumatische Verweys-orgel door orgelfabriek Melodia uit Amsterdam geplaatst. Doordat Monumentenzorg eisen stelde aan het voorfront, wat extra kosten met zich meebracht, duurde het tot 27 oktober 1953 voordat het orgel in gebruik kon worden genomen. Naast de eigen organist, de heer J.G. van Leersum, bespeelde de heer Feike Asma het orgel tijdens de ingebruikname.
Bij de laatste restauratie werden in de vensternissen vier muurschilderingen gevonden van grijs op zwarte velden. Elk stelde een geraamte voor; ze zijn wellicht geschilderd in de tijd, dat de heer Daem Willem Schellard van Obbendorp, daar zijn vrouwen begroef (1640 – 1650). Omdat bij nadere beschouwing zij niet van enige betekenis leken te zijn, zijn deze schilderingen verwijderd.
Hoewel de kerk uit 1517 stamt kreeg op 11 juli 1926 de Hervormde Gemeente Doorwerth-Heelsum pas haar zelfstandigheid. Voordien werden de kerkdiensten verzorgd vanuit Hervormd Renkum, hoewel de samenwerking in die dagen moeizaam verliep.
Op 11 juli 1926 kreeg de Hervormde Gemeente Doorwerth-Heelsum haar zelfstandigheid. Ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum in 1976 werd er geld ingezameld onder de gemeenteleden om een cadeau aan te bieden aan de kerk ter verfraaiing van het gebouw. Dit werden vier gebrandschilderde ramen met de thema’s “Het Woord”, “De Doop”, “Het Avondmaal” en “Pinksteren”. De ontwerpen kwamen van ds. P.H.G.C. Kok, Luthers predikant en glazenier. De ramen werden in 1978 gerealiseerd en geplaatst in de noordgevel ter vervanging van de aanwezige gietijzeren ramen en op 4 oktober overgedragen aan de toenmalige kerkvoogdij. In1993 kon het aantal gebrandschilderde ramen nog met een tweetal worden uitgebreid. Dit laatste werd mogelijk gemaakt door de realisatie van een wens van mevrouw H. Koers-Kramer en van haar in 1992 overleden echtgenoot, de heer B.M. Koers. De onthulling hiervan vond plaats op 22 december 1993. Het ontwerp kwam van Jan Kooijman, beroepsofficier bij de Koninklijke Landmacht, in 1971 uit militaire dienst getreden en manager geworden bij N.V. Philips te Eindhoven tot aan zijn pensionering in 1983, maar vanaf 1972 vooral actief geweest als glazenier. Hier luiden de thema’s “De Zending” en “De Gloria Dei”. Deze twee ramen werden aan de overzijde in de zuidgevel geplaatst. In april 2004 werd de kerk tenslotte van nog een tweetal ramen voorzien met een geheel ander karakter in de westgevel van de zijbeuk met als thema “Van donker naar licht”, waar bij het 1e raam de uittocht van het volk Israël uit de Egyptische slavernij verbeeldt en het 2e de beproevingen van de tocht door de woestijn met uitzicht op het Beloofde Land. Beide ramen zijn een ontwerp van het gemeentelid L.W.J. (Tineke) Fréni-Titulaer, arts en ontleend aan een schilderij, wat zij kort voor haar overlijden in 2003 schilderde. Deze ramen werden geschonken en onthuld op 1e Paasdag, 11 april 2004, als een “In Memoriam” door wijlen echtgenoot dr. S.C. Fréni, eveneens arts.
In datzelfde jaar op 24 april wordt ook het “nieuwe” monumentale Dirk van Rossum-orgel uit 1864 in gebruik genomen door Jan Jongepier uit Leeuwarden.
Eind jaren negentig ontstaat de behoefte het voormalige Verweys-orgel uit 1953 te vervangen door een ander orgel, omdat het steeds meer mankementen begint te vertonen. Na enig speurwerk door Jan Jongepier, adviseur en organist, komt hij terecht bij de fa. Reil, orgelbouwer te Heerde.
Zij beschikken over een bestaand binnenwerk, afkomstig uit de grote kerk van Abcoude, wat stamt uit 1864 en is vervaardigd door ene Dirk van Rossum, organist, schrijnwerker en orgelmaker te Bodegraven. Na enig historisch onderzoek blijkt het mogelijk de monumentale status aan te vragen, waarop een rijkssubsidie kan worden aangevraagd van 70% van de kosten. De afronding van dit project heeft de toenmalige vaste organist J.G. van Leersum uit Wageningen helaas niet meer mee mogen maken. Hij overleed in 2000 en was vanaf 1931 als vaste organist verbonden aan het Kerkje op de heuvel.
In haar bestaan tot aan de fusiedatum op 1 januari 2021 heeft de gemeente 10 voorgangers gekend.